Vredesduif

Op zaterdagmorgen werd er aangebeld. Dat moest de knecht van de bakker zijn. Waarom zette hij de broden niet gewoon binnen? Was Vader weer vergeten de rekening te betalen?

Ik trok de voordeur open. Op de stoep stonden twee vrouwen in regenjas, met fleurige hoofddoeken om, geel en bruin met gouden banen, precies zo’n hoofddoek als mijn moeder soms droeg. Ze keken vriendelijk, ze hadden allebei drie doosjes in hun handen.

Dag jongen, zei de vrouw met de bruine krullen die het meest op mijn moeder leek, is je moeder misschien thuis. Nee, antwoordde ik, ze is boodschappen doen.

Het zit namelijk zo, zei de vrouw, wij zijn van een internationale organisatie, die de vrede bevordert. Je weet vast wel wat dat is, vrede. Ik knikte. Wij willen dat iedereen in vrede kan leven. Overal op de wereld. Lijkt dat je geen goed idee? Ik knikte nog een paar maal. Daarom verkopen wij deze bordjes. Ze kosten maar een rijksdaalder. De vrouw gaf me een blank porseleinen bordje in handen, verpakt in een kartonnen doos, zo uitgesneden dat je kon zien hoe het bord beschilderd was. Een sierlijke tekening van een duif stond er op, met een enkele lijn weergegeven. Pienter keek de vogel de wereld in, een takje in zijn snavel.

Pour la Paix.

Ik rende de trap op, de doos met het bordje in mijn hand. Bij de kamer van mijn vader gekomen aarzelde ik even, klopte dan aan en gooide meteen de deur open. Mijn vader lag op bed, bovenop de dekens in zijn witte ondergoed, zijn ogen dichtgeknepen alsof er een fel licht in scheen. Of we een bordje willen kopen voor mama, riep ik buiten adem, kost maar een rijksdaalder.
Een rijksdaalder, zei Vader. Hij wierp een blik op het bordje en was meteen klaarwakker. In mijn huis, riep hij, wat denken ze wel! Hij kwam overeind uit het bed, griste het bordje uit mijn handen en beende de gang op.

Het duurde even voor ik begreep wat mijn vader van plan was. Ik liep achter hem aan, Vader, wacht, riep ik. Mijn vader was al halverwege de trap naar beneden.

Toen ik aankwam bij de voordeur stond Vader buiten op de stoep, zijn grote witte onderbroek fladderend om zijn bleke benen. Ga die flauwekul maar in Moskou verkopen, riep hij achter de vrouwen aan, die op de terugweg waren naar de stad, verschrikt achterom keken, elkaar bij de arm pakten en het op een hollen zetten. Stelletje bolsjewieken! Salonsocialisten!